doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Minarsih Soedarpo:
Niet louter kleine toegenegenheden
Herinneringen van een Indonesische vrouw, 1924-1952


Acht hoofdstukken telt deze selectie uit de oorspronkelijke herinneringen, en daarvan is de paragraaf 'De kindertijd voorbij' bijzonder sprekend. De rust, de veiligheid, maar toch ook opeens dat "Verboden voor honden en inlanders".

De kindertijd voorbij
Drie jaar later verhuisden we naar Nawawistraat 6A, naar het stenen huis dat mijn moeder van haar eigen inkomen had laten bouwen op het ruime erf, gelegen achter het huis van haar vader. Het was omgeven door een prachtige bloementuin, fruitbomen en de groententuin van mijn grootmoeder.

Hier bracht ik een onvergetelijk deel van mijn jeugd door. Het huis van mijn grootvader werd verhuurd aan een Nederlands gezin, de familie Baljet, van wie het gezinshoofd directeur van een lagere school van het Vereenigd Studiefonds Minangkabau (VSM) in Boekittinggi was. Het gezin had maar
één dochter. Deze Mieke was een jaar jonger dan ik en sprak het Minang kabaus vloeiend. Zij werden zeer intieme en lieve vrienden van de Nawawi-clan. Meneer Baljet kreeg de bijnaam Kepala Kampung Nawawi (Hoofd van
het Nawawi-dorp) aangezien hij de enige man was op het terrein. De broers van mijn moeder woonden allen in Batavia.
In het stenen huis leefde ik samen met mijn moeder, mijn zus, mijn verzorgster Nini Ami, grootmoeder, twee tantes en een oudtante. Neven en
nichten van mijn grootmoeder, die zo nu en dan bij ons woonden, logeerden in het paviljoen in de achtertuin.
Ik herinner me nog heel goed hoe prachtig de bloementuin er bijstond toen de gravin van Limburg Stirum mijn moeder opzocht in ons stenen huis. Mijn moeder had er dahlia's, rozen, anjers en andere geurige bloemen zoals viooltjes, mimosa en heliotropen geplant.
Mijn grootmoeder, echter, had haar eigen interesse: ze onderhield haar eigen hoek van de tuin waar ze fruitbomen teelde. Daar stonden bijvoorbeeld djamboe bol, en twee soorten, de donkerrode en de rose, van de heel zoete djamboe air (alle variëteiten van de 'familie der Eugenia), een djamboe bidji guave) en een uit Java geïmporteerde doekoe. Bovendien had ze aardbeien, moerbeien en ook frambozen, in de vorm van een haag, en cultiveerde ze vanille. Ik zie nog voor me, hoe geduldig ze de bloemen bevruchtte. Een paar weken later deelde ik dan haar vreugde als wij samen de resultaten van haar werk konden bewonderen.
Ik was toen pas acht jaar, maar kan me nog goed herinneren hoe graag ik mijn grootmoeder hielp met het oogsten van de aardbeien en moerbeien, en hoe fijn ik het vond om haar confiture of wijn te zien maken door het mengen van de vruchten met suiker in grote glazen vaten, die ze dan enkele uren per dag in de ochtendzon zette tot ze waren uitgegist.
Mijn moeder zorgde voor het onderhoud van de bloementuin en de fruitbomen, maar liet in de tuin voor mij ook een speelhoek bouwen, compleet
met een wip, een schommel en een hangmat. Na school trok ik mijn hansopje, mijn badjoe monjet, aan, haalde al mijn neefjes en nichtjes bijeen, en dan
deden we allerlei spelletjes: verstoppertje, klimmen in de fruitbomen van grootmoeder, het bereiden van fantasiegerechten uit bloemblaadjes en blade-
ren die we in de tuin hadden verzameld. Ook speelden we, dat we zeelui waren die verre reizen ondernamen, met de wip als ons schip en het gras van
de tuin als oceaan. Zo hebben we menig spannend avontuur beleefd.
Mieke en ik speelden dikwijls samen. Zij was heel blond en ik heel donker. We speelden schooltje. Ik was de onderwijzeres en Mieke en mijn neefjes
en nichtjes waren de leerlingen. Soms speelden we toneel. Dan droegen we ingewikkelde kostuums, samengesteld uit kleding uit de kasten van mijn
moeder en grootouders zoals sjaals, sarongs, jassen en hoeden. Als doek gebruikten we beddenlakens. We leefden in een sprookjeswereld.
Mieke en ik kregen samen zwemles in het enige zwembad dat Fort deKock rijk was. Op een dag zouden we meedoen aan een zwemwedstrijd
maar de dag voor de wedstrijd las ik op de aankondiging: 'Verboden voor honden en inlanders'. Thuis gekomen vroeg ik aan mijn moeder: 'Zijn wij
inlanders? En als wij inlanders zijn waarom mag ik dan wel meedoen? Enkun je dan toch komen kijken om mij te zien zwemmen?' Ik moet toen onge-
veer tien zijn geweest en had tot die tijd nog nooit te maken gehad met discriminatie of grove behandeling en was nog helemaal niet op de hoogte van de politieke situatie in het land. Bijna al mijn vrienden op school waren Nederlanders. Uiteindelijk begreep ik dat mijn moeder en een paar andere Indonesische gezinnen zoals dat van dokter Achmad Saleh, de vader van de latere vice-premier Chaerul Saleh, tot de notabelen van de stad behoorden en dat zij uitzonderingen waren die wel lid mochten worden van de zwemvereniging.
Mieke en ik zijn altijd trouwe vrienden gebleven. Later zou zij tijdens de Japanse bezetting met haar ouders. drie jaar in een Japans interneringskamp
doorbrengen. In 1954 kwam ze als mevrouw Van der Linden, terug naar Djakarta, als vrouw van een KLM-piloot die voor de Indonesische lucht-
vaartmaatschappij Garuda werkte. Nu woont ze in Wilnis, haar man is Robgepensioneerd en ze hebben drie gehuwde dochters, een zoon en vijf klein
kinderen. Telkens wanneer ze Indonesië bezoeken logeren ze bij mij, en altijd als ik in Nederland ben ga ik bij hen op bezoek, of op zijn minst telefoneer ik met hen.
Hoewel ik geen idee had van de politieke structuur in mijn land en nog nog nooit echt discriminatie had ondervonden, begon ik toch bepaalde ver-
schillen in gedrag en gewoonten tussen mijzelf en mijn Nederlandse vrienden te ontdekken. Dit moet in mij vroege gevoelens van een nationaal
bewustzijn hebben gewekt. Ik wilde me niet minder voelen, of dat er op me neer werd gekeken. Daarom deed ik altijd mijn best om op school goede resultaten te behalen. Dat hield ik vol tot ik in 1937 de lagere school afsloot.