doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Beb Vuyk:
Het laatste Huis van de Wereld
Utrecht: Uitg. Mij. W. de Haan N.V
Eerste druk: 1939
214 pagina's


Ten geleide
Een wilde en meeslepende novelle is dit, autobiografisch, waarin Beb Vuyk vertelt over haar leven op het Moluks eiland Baroe, waar ze samen met haar man Fernand de Willigen kajapoetih gaat stoken. Nieuwe stookmethodes, betere arbeidsverhoudingen, een mooiere toekomst- de dromen gaan hemelhoog terwijl het leven hard is.
De annotaties tussen [vierkante haken] zijn van Beb Vuyk zelf.

Elfde hoofdstuk
In de loop van de volgende maand meldden zich zes Boetonneezen aan, die voor gezamenlijke rekening een ketel willen huren en exploiteeren. Lamana is hun anachoda; hij heeft de leiding en stookt, de andere vijf plukken het blad, hakken hout en zorgen voor de waterleiding.
We hebben de voorwaarde gesteld: "geen voorschotten", maar ondanks die regel is het Halik en familie al dadelijk gelukt zich in de schuld te steken. Het is beter het principe niet al te streng vast te houden, zoolang wij op deze manier stoken. Later, als we van de gebruikelijke methode alle voor- en nadeelen hebben leeren kennen, zullen we een andere, beetre regeling treffen: tot zoolang moeten we de menschen iets tegemoet komen met rijst en geld. En omdat de bouw van huis en tengkoe zeven dagen vordert, geven we voor tien dagen tijst en den man een halve gulden voorschot.
Een week later komen zich nog twee groepen Boetonneezen aanmelden.
Het zijn donkere, krachtige mannen, met breede schouders en harde spieren. Van Boeton en de omliggende eilanden, schraal en waterarm, reizen ze naar het Oosten, op zoek naar werk in de klappertuinen van Halmaheira, de petroleum op Boela en de nieuwe concessies op Paoea. Een ijverig en sober volk, spaarzaam in de werkdagen, maar roekelooze dobbelaars op de feesten en felle wedders in het hanengevecht. Zwervers van eiland tot eiland, de gordel met rinkelend geld nauw gesnoerd om de maag klein te houden, de verdienste van een half jaar werk en honger verdobbelend in het matelooze feest van één nacht. Met de westenwind komen ze van Boeton, met de K.P.M. enkelen, de meesten op kleine, wrakke tembangans. Voor enkele guldens passage werd hun toegestaan om mee te drijven langs de kust, dicht op elkaar gehurkt met een paar handen maïs voor voedsel en een nauwkeurig afgemeten waterrantsoen.
Het zijn eerlijke mannen, harde werkers en trouw aan hun gegeven woord. Hier en daar hebben zij zich neergezet aan de kust en zijn bij Boeroeneezen en menschen van Soela ingetrouwd, maar met hun zwerflust verliezen zij hun beste eigenschappen, worden lui en leugenachtig als de kustbevolking en leeren sago eeten.
Alleen één van de groepen is er na een week flink met de ketelbouw opgeschoten. Drie van Lamani's mannen liggen met een hevige malaria-aanval en de overigen voelen niets voor een dubbele dagtaak en wachten tot de andere week beter zijn.
De derde groep is zelfs nog niet eens naar de ketel komen kijken: de zuster van den jongsten neef van Ladjenihi trouwde en het heele stel is met rijst en voorschot naar de bruiloft getrokken. Eerst twee weken er na stookt Odeh's ketel, zijn de zieke plukkers van Lamani sterk genoeg om te werken en komen de arm-gedobbelde bruiloftsgangers om eten vragen. Als we dat weigeren, zijn ze verbaasd, nauwelijks boos. Ze hebben nog tien dagen te werken voor ze de eerste olie binnen kunnen brengen en als ze niet eten zullen ze slap worden van de honger. Het standje en en de halve picol rijst aanvaarden ze zwijgend en nog dezelfde dag vertrekken ze naar boven.
Er wordt nu gewerkt op vier van de veertig ketels, die verspreid liggen over de 850 H.A. Iedere morgen om zes uur vertrekt mijn man met de prauw naar de concessie, om thuis te varen met de avondwind, meestal tegen zevenen, maar soms later. Hij leert het heele terrein kennen, de groote riviervlakte, die moerassig is, maar goed gedraineerd geschikt wordt voor klappercultuur, de kleine zijvallei, waar 't bosch de grond vruchtbaar heeft gemaakt, de hellende gronden aan de andere zijde van de kali, waar hij eens rijst hoopt te planten. Uren ver van elkaar verwijderd liggen de stokende ketels. De anachoda harkt de asch uit het vuur, zweetend van deze gloed en de hitte van de dag. Buiten op de heuvels ritsen de plukkers het blad van de struiken.
De Sinjo is deze morgen onverwachts verschenen om de olieproductie te controleeren. in het groote koelvat plast het water uot de pantjoeran [bamboe waterleiding] met een breede straal neer. Maar nu laat de Sinjo dit water in een drum verzamelen en voert het hieruit onder in een koelvat. Het koelwater wordt nu minder heet en het rendement stijgt. Later laat hij op de trompong [koelpijp] ribben aanbrengen, waardoor het koelingsoppervlak vergroot wordt en het rendement opnieuw stijgt. Het scheelt nu bijna een flesch per dag.
Maar al profiteert hijzelf ook van deze grootere opbrengst, toch vindt de anachoda het iedere dag hinderlijker dat de Sinjo op de ketel komt. De Arabieren en Chineezen gaan zelden hun ketels langs, ze staan in hun toko's en rekenen in hun boeken. Ladjenihi heeft de verandering van de waterleiding zwijgend aangezien, maar bij de verbetering van de koelers protesteert hij. Veertig jaar is hij anachoda en altijd heeft hij op deze wijze gestookt. Waarom wil de Sinjo Tandjong, die pas een paar maanden op Baroe terug is, het beter weten? Deze ribben op de trompong hinderen hem en elk oogenblik zijn ze kapot. Dan komt de Sinjo weer kijken en Ladjenihi zit liever ongecontroleerd op de ketel, waar altijd dikke koffie klaar staat in een berookte pan en langstrekkende kerels een half daagje komen kletsen en de laatste nieuwtjes vertellen over dobbelpartijen en branden en over Bang Liong, die 50 cent voor een flesch kajoepoetih olie betaalt, als die hem 's avonds na donker heimelijk gebracht wordt. Maar hoe kan Ladjenihi olie aan den Chinees verkoopen, als oom Heintje en de Sinjo bijna dagelijks op de ketel komen?
Hij voelt al deze bezoeken als een persoonlijk onrecht. De stokers hebben de ketel gehuurd; ze betalen voor het recht om hier te stoken, ze mogen stoken zooals ze willen en net zooveel of weinig als ze willen. Het is alles zoo eenvoudig. Wanneer er geen blad meer in de bloeboer [vergaarbak voor het pas geplukte blad] is, stopt de ketel een paar dagen tot de plukkers weer volop hebben aangevoerd en als het hout opraakt, laat de anachoda het vuur uitgaan en wacht tot er weer een nieuwe voorraad achter hen ligt opgestapeld. En dan zijn er nog de vele slametans voor huwelijk, geboorte en besnijdenis. Ze zijn gewend naar ieder geest te trekken, naar iedere begrafenis en elke menarinacht [dansnacht]. Maar de Sinjo verlangt van hen, dat ze eerst toestemming vragen, dat de bloeboers vol zijn, dat er genoeg hout aanwezig is en dat er een mana chterblijft om het blad af te stoken.

's Zaterdags wordt de olie naar de Tandjong gebracht, gekeurd, gemeten en gezeefd. met het ontvangen geld wordt 's avonds gedobbeld. Deze avond verliest Odeh Mahdi al zijn geld, het geld van zijn mannen, zijn grooten vechthaan en de kleeren uit zijn kist. De volgende morgen zoekt hij Heintje's tusschenkomst om van den Sinjo een voorschot los te krijgen en als dit niet lukt, vindt hij in de kampong een Chineesche toko, waar hij een nieuwe sarong, rijst, visch en petroleum koopt, met de belofte dit alles in olie terug te betalen.
Die week loopt het rendement van Odeh's ketel van vier flesschen per vulling tot nauwelijks drie terug, maar wanneer Heintje een dag bij de olieafvoer de wacht houdt, brengt de ketel weer de oude hoeveelheid op. Heintje heeft van de dobbelpartij gehoord, de nieuwe sarong gezien en de zak rijst onder de slaapbank.
Weer is het Zaterdag en Odeh zit bij de achtergalerij gehurkt. Hij draagt een nieuw rose hemd en een groengeruite sarong in een rol om de heupen. Hij heeft een prettig, open gezicht, is verlegen noch beschaamd, maar spreidt de vingers van de linkerhand wijd uit en zegt ernsig, bijna afkeurend:
"Waarom wil Sinjo alles anders doen? De menschen waren gewend olie in te leevren tegen waren en wat klein geld. Als wij in de kampong contant betalen, vragen de Chineezen om olie in te brengen.
's Avonds na het eten zittenw e op het platje voor ons huis en rooken. Krabben ritselen weg in hun gaten. De wind heeft alle mmuskieten verjaagd, bladeren en schaduwen bewegen door elkaar. Heintje zit op de rand van de stoep.
We zullen rijst bestellen van Ambon, koffie, suiker, katjang idjo en petoleum en dit alles aan de ketelkerels leveren.
Dit is geen nederlaag, het is een weinig retireeren tot een volkomen overwinning.

(pag. 102- 109)