doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Marie C. van Zeggelen:
Indische levens
Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1932. (derde druk)
221 pag.


Ten geleide
In deze verhalenbundel blijkt Marie van Zeggelen het geloofwaardigst als zij ons de wereld laat zien via het perspectief van vrouwen of meisjes. Dan vergeten wij lezers meteen de wereld om ons heen.
In het onderstaande fragment staat Hermine centraal. Het Indische meisje is bang dat ze niet met haar vader mee naar Holland mag, omdat ze niet weet bij wie ze hoort: bij hem, of bij haar moeder.

Angst

Papa zat aan de ontbijttafel. Hermine over hem. Papa was 't blanke type. Rood verbrand, als blonde menschen zijn in de tropen, hoog voorhoofd waar het grijzend haar spaarzaam zijn groei eindigde, de snor lang, peper-en-zoutkleurig, afhangend tot aan de kin. Tusschen het rood van zijn gezicht en het wit van zijn kabajaboordje, blankte een reep wit vel van den hals, evenals bij de verbrande handen, die de krant vasthielden de polsen blank-wit uit de wijde kabajamouw kwam.
Hermine leek niets op hem. Bolrond stond de witte, gesteven, "bébé" om haar korte, gedrongen figuur, waarvan nu alleen het bovenlijf zichtbaar was. Kalwit plakte het stijve katoen tegen het bruin van haar hals en gezicht, waarin een breede neus zich poogde te verheffen tusschen de vooruitspringende jukbeenderen en sproetig bespikkelde wangen. Het zwarte haar lag hard glanzend in grove draden om de ronding van haar hoofd, van achteren samengenomen in een stugge, neerhangende vlecht.
Haar oogen hadden het doffe nachtzwart der Indischen , met middenin een nog donkerder plekje: de pupil, waarin, als ze levendig werd, een glansje schitterde; maar dit was zeldzaam, want ze was stug van aard. (...)
Vroeger had Hermine hier geleefd zonder die "Unheimlichkeit" te voelen; maar toen was ze eigenlijk ook altijd achter na schooltijd, òf in de keuken, waar kokkie en haar "knechie" kifpraatten met schelle stemmen, òf in den stal waar de twee bruine paarden voor de ruif stonden te kauwen en te schuren en de kippen zeurkakelend rondliepen, òf in 't kamertje naast de goedang, 't zoogeheeten "naaihokje", waar "Ma" zat. Dat was Hermine's leer-en speelplaats geweest. Haar omgeving had, om zoo te zeggen, twee afdeelingen. Eerste afdeeling "het huis en Pa", tweede afdeeling, "de bijgebouwen en Ma".
De eerste afdeeling had beslag op haar gelegd en haar, toen ze veertien was, naar "het Klooster" gestuurd. Nu, na twee jaar, nu ze ruim zestien was, had Pa haar voor zijn gezelschap thuis gehaald, en nog was alles 't zelfde als vroeger en... neen toch, al weer niet. Er was iets veranderd.
Ja, er was veel veranderd voor Hermine, al was alles precies eender gebleven. "Het huis en Pa", "de bijgebouwen en Ma", de kokkie met haar knechie die het oneens waren, de kippen die pruttelend rondwroetten in den stal... er was niets veranderd en toch alles... Ze wist 't nu, wat ze voor drie jaar niet wist of althans niet voelde: dat ze het kind was van een Javaansche moeder, dat het geen toeval was, dat "Ma" altijd achter bleef, nooit vóór kwam als er eens bezoek was, geen toeval, dat zij, te Batavia zijnde, nooit briefjes van Ma kreeg, zooals andere kinderen, maar altijd van Pa... Pa, die haar zo vèraf, zoo groot, zoo ongenaakbaar had geleken... en vreemd, nu ze terug was, nu was voor haar juist alles anders, dan vroeger. Zij hoorde nu bij het "huis en Pa", niet meer op het andere terrein. (...)
Dom was ze niet. Ze had al gauw bemerkt, dat Papa iemand was, die veel gelezen, die zich in de eenzaamheid boven 't gewone peil ontwikkeld had, zoo wat een halve geleerde was hij. Langzamerhand had zij hem boeken verzocht en had zij gelezen en gelezen, en wat ze niet begreep, hem gevraagd. Toen werd al wijder de kloof tusschen het" huis" en de "bijgebouwen", al wijder, en soms had ze gedacht: "Hoe heeft hij al die jaren kunnen leven zoo in de eenzaamheid met Ma naast zich, met Ma, die niets weet van dit alles? Hoe zijn wij, zijn kinderen, Frits en ik?... Bij wie, bij wie hooren wij, hoor ik?!"

Pag. 7-12

Andere verhalen uit de bundel: Als de mail komt (20-31); Kleine ontroering (32-42); Oudejaarsavond (43-56); Eenzaamheid (57-64); Bennie en vader (65-81); Vendetta (82-93); Indische morgens (94-98); Kazernekind (99-118); Doodengang (119-134); Kleine Oeke (135-150); "Djimats"(151-165); Het eigen land (166-176); "Licht uit!" (177-191): De weefster (192-221).